Fulco de Minstreel: Een historisch verhaal uit den tijd van Graaf Jan I voor jongelieden by Kieviet


Main
- books.jibble.org



My Books
- IRC Hacks

Misc. Articles
- Meaning of Jibble
- M4 Su Doku
- Computer Scrapbooking
- Setting up Java
- Bootable Java
- Cookies in Java
- Dynamic Graphs
- Social Shakespeare

External Links
- Paul Mutton
- Jibble Photo Gallery
- Jibble Forums
- Google Landmarks
- Jibble Shop
- Free Books
- Intershot Ltd

books.jibble.org

Previous Page | Next Page

Page 23

De wraak van Vianen

Veertien dagen later vinden we Heer Gijsbrecht in de groote zaal
van het slot te IJselstein, gedost in zijn schoonste gewaad, bezig
zijne bevelen te geven aan zijne dienaren. Hij drukt hun de stipste
gehoorzaamheid jegens zijne gemalin op het hart, belooft hun eene
buitengewone belooning, wanneer zij gedurende zijne afwezigheid
getrouw hun plicht doen, maar dreigt met dubbele straf hen, die zich
aan plichtsverzuim mochten schuldig maken.

Daarna neemt hij met vriendelijkheid van allen afscheid, en blijft
alleen over met zijn schildknaap, Jonker Jan van Asperen. Hij legt
zijne hand in de zijne, en zegt:

"En aan U, mijn trouwe knaap, draag ik de zorg op, niet alleen
voor mijn kasteel en voor mijne overige bezittingen, maar ook voor
het dierbaarste, dat ik bezit" voor mijne lieve gemalin. We beleven
vreemde tijden, Jonker, en niemand weet tegenwoordig, of de dag van
morgen vrede of oorlog zal brengen. Daarom heb ik, voor ik van hier ga,
zooals ge weet, het kasteel in staat van tegenweer gebracht, opdat,
als onverhoopt soms een vijand mocht komen opdagen, hij het niet
onverdedigd vinde. Beloof me, dat ge haar zult steunen in het bestuur,
en zoo noodig, haar zult verdedigen en beschermen in den nood!"

"Ik zweer het, edele Heer!" antwoordde Jonker Jan ernstig en
vastberaden. "Zoolang mijn arm een zwaard kan voeren, zal haar geen
leed genaken."

"Ik wist, dat ge dit zeggen zoudt, en had geen ander antwoord
verwacht. Heb dank voor die woorden. Doch daar hoor ik haar
aankomen. Laat ons nu eene wijle alleen."

De jonker vertrok en Bertha kwam binnen. Ook zij was gekleed om uit
te gaan; zij wilde haar echtgenoot een eindweegs vergezellen. Zij zag
bleek en hoewel hare gestalte als altoos fier was, scheen het toch,
alsof er thans een angstige trek op haar gelaat lag. Gijsbrecht ging
haar tegemoet en sloeg haar zijn arm om den hals.

"Alles is gereed, Bertha," zeide hij. "We kunnen dadelijk
vertrekken. Maar, liefste, wat ziet ge bleek en wat is dat --
tranen in de oogen? Kom, kom, wat is dat voor malligheid? Nu had ik
toch gedacht, dat je moediger waart."

"Och, Gijsbrecht," zuchtte Bertha, "wees niet boos op me; ik weet wel,
dat het kinderachtig van me is, maar heusch, ik voel me zoo beangst. 't
Is me, alsof er een groot ongeluk zal gebeuren.., alsof ik... u nooit
terug zal zien."

Bij die woorden barstte zij in tranen uit.

"Maar hoe komt ge toch op die gedachte, mijn Bertha? Gisteren nog
kende je geen vrees en was je even moedig als altoos."

"O, ja, dat was gisteren, Gijsbrecht, maar nu .... "

"En waarom ben je dan nu wel bevreesd?"

"Omdat ik .... O, Gijsbrecht, 't was zoo akelig, o, ga toch niet naar
het hof te Veere .... Omdat ik zoo'n vreeselijk naren droom gehad heb."

"Ik moet gaan, Bertha. De Bisschop heeft het mij opgedragen, ik moet,
-- maar kom, kom, je weet toch wel, dat droomen bedrog zijn."

"Deze niet, neen Gijsbrecht, deze niet. Och, ik smeek u, blijf toch
hier! Die droom vervolgt mij reeds den geheelen morgen."

"En hoe was die droom dan wel?"

"O, zoo naar, Gijsbrecht. Ik zag u geboeid in een vreeselijken kerker,
bleek en vermagerd, en je riept voortdurend, terwijl de ketens,
waarmede je aan den muur geklonken waart, rammelden: 'Bertha, Bertha,
waarom verlos je me niet? Zie je dan niet, dat ik hier anders sterven
moet?'"

En opnieuw begon de jonge edelvrouw te schreien. Ook Gijsbrecht
was een weinig bleeker geworden, doch spoedig herkreeg hij zijne
opgeruimdheid weder en zeide:

"Gekheid, Bertha. Droomen zijn nog nooit anders dan bedrog geweest, ik
geloof er niet aan. Je hebt zeker onrustig geslapen en toen gedroomd,
zooals dat iedereen wel eens overkomt. Een flinke rit in de frissche
morgenlucht zal die nare gedachten wel uit je hoofdje doen verdwijnen
en je weer vroolijk maken. Kom, laten we te paard stijgen."

Previous Page | Next Page


Books | Photos | Paul Mutton | Tue 18th Mar 2025, 13:32