Op de jacht in Mozambique by Guillaume Vasse


Main
- books.jibble.org



My Books
- IRC Hacks

Misc. Articles
- Meaning of Jibble
- M4 Su Doku
- Computer Scrapbooking
- Setting up Java
- Bootable Java
- Cookies in Java
- Dynamic Graphs
- Social Shakespeare

External Links
- Paul Mutton
- Jibble Photo Gallery
- Jibble Forums
- Google Landmarks
- Jibble Shop
- Free Books
- Intershot Ltd

books.jibble.org

Previous Page | Next Page

Page 1

Er werd een groote hut gebouwd naar den trant van die der Kaffers,
bestaande uit palen, onderling verbonden door een heining van gespleten
bamboe, waarover aan beide zijden leem wordt uitgestreken. De onderzij
van het rieten dak was ook van bamboe. Met wat planken bracht men
er met moeite een deur en een venster in aan. Kleine bijgebouwtjes
bevatten een kleed- en een leeskamer, dan was er de keuken en de cour
voor het gevogelte, terwijl in den tuin uit Frankrijk meegebrachte
zaden werden gezaaid. Ook aan den aanleg van paden moest worden
gedacht, en zoo liet de Franschman een pad aanleggen rondom den berg,
dat na acht kilometer zich aansloot bij den grooten weg van Massikess�
naar de dalen van de Rewe en de Chimezi. Het kamp lag 1200 meter hoog,
maar was door veel hoogere bergen omgeven. Een enkele bres opende
zich aan den noordkant, waar de rivier de Muza door stroomde. Behalve
in de nabijheid der waterloopen, waar de plantengroei heerlijk was,
zag men overal niets anders dan een schraal struikgewas. De boomen
waren over het algemeen niet goed uitgegroeid op den al te armen grond.

Al spoedig begonnen de reizigers zich bezig te houden met het
verzamelen van insecten, planten en vogels. Groote dieren waren
hier in hun eerste kamp zeldzaam in de buurt. In de laatste jaren
was wat er na de runderpest was overgebleven, weggeschoten door
de mijnwerkers. Er waren intusschen nog enkele kleinere soorten van
antilopen, snelle en wantrouwige beestjes, die zich gemakkelijk in het
struikgewas kunnen verbergen. Een soort, de Tragelaphus sylvaticus,
is een sierlijk dier, dat zich in het bergland ophoudt in de kloven met
een dichten plantengroei; en tegen den avond, zoo omstreeks vier uur,
gaat het op plaatsen, waar het geen menschen ontmoet, naar buiten, om
te grazen. Als het dier dikwijls is opgeschrikt en dus voorzichtig is
geworden, komt het eerst des avonds uit zijn schuilplaats en blijft
rondloopen, steeds snuffelend in den wind, of het den luipaard ook
bespeurt. In den vroegen morgen graast deze antilope nog gretig en
eet de met dauw bedekte jonge spruitjes, terwijl de boven de bergen
rijzende zon haar niet van de wijs brengt. Maar zoodra de vurige
stralen der zon de vochtigheid van den morgen hebben opgetrokken,
gaat de "guib", zooals de Franschen het dier noemen, zich voor zijn
spijsvertering in het dichte struikgewas verschuilen.

Als men haar gewoonten kent, is het niet moeilijk, jacht te maken
op die antilope. Vroeg in den morgen en 's avonds laat moet men
haar voorzichtig zoeken, bij goeden wind, in de buurt der kleine
boschjes. Het vleesch van dit wild is malsch en lekker, zoodat
reizigers en jagers er een heerlijk gerecht aan hebben. Om die reden
voeren de Kaffers een volhardenden strijd er tegen en jagen haar niet
alleen met pijl en boog en geweer, maar trachten haar ook te vangen
in allerlei soort van strikken en vallen.

Op zijn tochten maakte de heer Vasse verscheiden apen buit. Het waren
bavianen, Cynecephalus, die in Oost- en Zuid-Afrika zeer algemeen
zijn. Men treft ze in groote troepen aan, zoowel in de vlakten
als in de bergstreken. Ze zijn een gruwel in de oogen der Kaffers,
wier sorghovelden ze plunderen, wier tomaten ze stelen, wier zoete
pataten ze opgraven en wier vruchten ze van de boomen plukken. En
de slimme dieren hebben den grootsten eerbied voor de strikken, die
ze zorgvuldig vermijden. Als ze op strooptochten uit zijn, staan er
altijd schildwachten uit, en alleen de dorst doet hen soms hun gewone
voorzichtigheid uit het oog verliezen. Meermalen op een dag begeven ze
zich naar de drinkplaats, en daar in de buurt had meestal de reiziger
de gelegenheid gevonden, de roovers te schieten. Ze zien er, als ze
loopen, allerwonderlijkst uit; oude mannetjes lijken wel wat op een
leeuw. Over het geheel kunnen de mannelijke bavianen een respectabele
lengte bereiken; een van de door den heer Vasse geschotenen was van het
begin van den staart tot den snuit 1.37 M. lang; van de vingertoppen
tot den schouder 0.73 M.

Bovendien doen de haren, die zeer dicht zijn, hem nog grooter lijken;
ze zijn lang op den rug en op de borst, en grijs, rossig en bruin
getint. De staart is lang. De baviaan stoot verschillende kreten uit,
die afwisselen tusschen een dof gebrom en een scherp gepiep, met een
eigenaardig geblaf er tusschen. Mannetjes, wijfjes en jongen leven
allen te zamen; de laatsten worden gemakkelijk tam, als men ze in
jeugdigen staat heeft gevangen.

Ook werden eenige kleine hazen gedood, grijs van kleur. Men ontmoet
ze vrij vaak in de nabijheid van kaffertuinen, en de inboorlingen,
die veel van het vleesch houden, en terecht, zetten veel strikken
voor hen uit. "Ik vermeesterde eveneens een soort van wilde kat en
wel op de volgende manier", vertelt de reiziger.

"Het was in September; we hadden een regendag gehad, en veelal doen
de nachtelijke roofdieren na zulk een dag een aanval. Aan den maaltijd
had ik die opmerking tegen mijn vrouw gemaakt, en ik had mijn geweren
zorgvuldiger dan anders geladen.

Previous Page | Next Page


Books | Photos | Paul Mutton | Wed 24th Apr 2024, 3:20