Op de olifantenjacht in Oeganda by Baron de Langsdorff


Main
- books.jibble.org



My Books
- IRC Hacks

Misc. Articles
- Meaning of Jibble
- M4 Su Doku
- Computer Scrapbooking
- Setting up Java
- Bootable Java
- Cookies in Java
- Dynamic Graphs
- Social Shakespeare

External Links
- Paul Mutton
- Jibble Photo Gallery
- Jibble Forums
- Google Landmarks
- Jibble Shop
- Free Books
- Intershot Ltd

books.jibble.org

Previous Page | Next Page

Page 1

Op een avond kwam tegen zonsondergang het hoofd van het dorp,
omringd door met lansen en schilden gewapende wilden, mij een bezoek
brengen. In zijn gevolg droegen een lange reeks vrouwen en kinderen
op het hoofd manden met meel, het voedsel voor mijn troepje. Het
meel is het belangrijkste voedsel, vleesch is het dessert, en er is
niets, dat men niet van een drager gedaan kan krijgen, als men hem
dat laatste belooft. Na een gelukkige jacht liet ik dan ook steeds
Aboe Doema op schildwacht staan en dadelijk na mijn aankomst in het
kamp, waarheen Kaoeka en P�t�ro mijn trofee�n droegen, zond ik vier
of vijf dragers terug, om de rest van het dier te halen.

Ze moesten soms vijf of zes uren extra marcheeren door het bosch;
maar wat kwam er dat op aan! Boetros verdeelde het vleesch en op
zulk een avond hingen v��r de groote vuren de stukken vleesch,
aan lange stokken geregen, langzaam te braden. Rondom die vuren
zaten die groote kinderen, de dragers, door het vooruitzicht van de
smulpartij opgevroolijkt, in drukke groepjes te praten, te lachen
en te zingen. Een van hen, Nitala, haalde zijn fluit voor den dag,
een rietstengel, met drie gaten doorboord, en de drie rauwe, schelle
tonen werden onophoudelijk herhaald, zonder dat noch de musicus,
noch het gehoor het moede werden. En zoo liep de avond ten einde,
tot het licht in de tent uitging vrij laat in den nacht. Alleen
de wachtsoldaat was nog wakker, en alle geraas was in het kamp
verboden. Bij tusschenpoozen klonk het geluid van de voetstappen des
bewakers in de algemeene stilte, en de houtmassa's, die hij in de
vlammen wierp van het wachtvuur knetterden en wierpen schooven van
vonken omhoog, waardoor de wanden der tent werden verlicht. Soms drong
het gegrom van den Nijl tot ons door, die de watervallen passeerde;
zonderlinge klanken stegen in het duister omhoog, het lugubere gehuil
van een hyena, het blaffen van een jakhals of het geschreeuw van een
nachtvogel, en rondom scheen het in nacht gehulde bosch te trillen
van die geheimzinnigheid, die verdween waar de vuren oplaaien om het
slapende kamp.

Zoo verliep de dag in het bosch, en dat was ons leven vanaf het vertrek
uit Gondoroko. Er was een overvloed van antilopen, gazellen en wilde
zwijnen en gedurende die eerste marschdagen zwelgden de dragers in
weelde; maar van olifanten vonden we geen spoor, en de inboorlingen
die ik ondervroeg op de plekken van rust, wezen met hun uitgestrekten
arm naar het Zuiden en antwoordden: "Daarginds, verder!"

Wij hadden de samenvloeiing bereikt van den Nijl en de rivier Uma, een
soort van bergstroompje met uitgedroogde bedding. Een dag van rust,
aan de dragers gegund, gaf mij de gelegenheid, de oevers hoogerop
te exploreeren, waar veel wild moest zijn. Wij wilden het hooge
struikgewas nagaan achter een breede vlakte, bedekt met dat zeer hooge
gras, het "olifantengras", dat, langer opschietend dan de lengte van
een mensch, meestal door den wind naar ��n richting is gekeerd en, als
men er van die zijde nabijkomt, een werkelijk dreigend aanzien heeft.

Vroeg in den morgen verlieten wij dus het kamp, Lado, Aboe Doema,
mijn beide dragers, Kaoeka, P�t�ro en ik. Anderhalf uur lang kwamen
we langzaam vooruit over een smal pad tusschen twee gele, bewegelijke
muren. Mijn geduld liep op een eind, toen plotseling Lado stilstond,
zich halverwege omkeerde, terugdeinsde en, mij haastig aan den arm
grijpend, mij achteruit met zich mee sleepte. Met de andere hand wees
hij mij op enkele schreden afstands van het pad een enorme massa,
een breeden rug, en boven de grassen uit stak de vierkante kop met
de groote snijtanden uit van een olifant. In een oogwenk was ons
troepje op het pad neergehurkt en verborgen, maar te laat; de olifant
had ons geroken terzelfdertijd toen wij hem hadden gezien, en met
uitgestrekten staart, opgeheven ooren en den snuit half opgericht en
naar ons toe gekeerd, ging hij weg door het platgetrapte gras. Verderop
zagen we de buiging van een tweeden rug, en langzaam verhief zich
met groote voorzichtigheid een lange, grijsachtige slang, die zich
in alle richtingen draaide. Ook die had ons geroken en verwijderde
zich. Andere olifanten vertoonden zich; wij konden hooren, hoe ze
hun kaken bewogen en hoe hun ooren met hollen klank tegen hun hoofd
sloegen. We waren bij de kudde beland.

Er was op dat oogenblik eenige wanorde in ons troepje. Mijn dragers
waren haastig teruggeweken; wij moesten het magazijn van het Lee
Metfordgeweer ledigen, de patronen verwisselen, en er geblindeerde
kogels in doen. Die waren onder in den zak en niet zonder rumoer leegde
Lado hem op het pad. Dat nam alles tijd; het metaalachtige geluid van
de patronen had de olifanten verschrikt en toen wij eindelijk gereed
waren, waren de dieren stil en geheimzinnig verdwenen. Hoeveel waren
er? Naar mijne meening vier of vijf; twintig, zei een der dragers;
dertig beweerde Lado, en als ieder jager, die een Europeaan geleidt,
wees hij mij, dat de snijtanden reusachtig waren.

Previous Page | Next Page


Books | Photos | Paul Mutton | Fri 29th Mar 2024, 7:02